Home
Stop Deportaties





Meer over Kamp Zeist links:
Sluit Kamp Zeist
AAGU


(de namen in dit verslag zijn vanwege de privacy van betrokkenen gewijzigd)

Verslag van een kort verblijf in Kamp Zeist:

"Is gevangenis. Geen keuze"


Het is 6 november 2007 en ze brengen me naar Kamp Zeist. Ik ken Kamp Zeist tot nu toe alleen van buiten omdat we er acties tegen gevoerd hebben. Van binnen ken ik het alleen van verhalen, van mannen die er hebben gezeten vooral.

De bus van de dienst vervoer en ondersteuning rijdt door het hoofdhek binnen, gaat rechtdoor, en rijdt door een poort door de muur verder het terrein op. Daar word ik na uitstappen binnen geleid, meteen na binnenkomst rechtsaf naar de 'badafdeling'. Dat is de afdeling waar je bij binnenkomst wordt uitgekleed.

In de eerste ruimte staan drie tafels. Aan één ervan moet ik tegenover een bewaakster van Securicor plaatsnemen. Er worden vragen gesteld. Onder andere of ik “eerder gezeten heb”.
“Dat mogen jullie zelf uitzoeken,” zeg ik.
“We komen er wel achter,” klinkt het dreigend. Ik wijs de bewaakster op een dagvaarding die ik bij me heb. “Ik moet morgen naar een rechtszaak,”
“Dat komt vanzelf in orde,” zegt ze. Ik ben niet gerustgesteld, maar kan er toch niks aan veranderen.

De bewaakster controleert mijn tas en fouillering zoals meegegeven door de politie van het bureau waar ik vandaan kom. De boeken die ik bij me heb, mogen niet mee naar binnen.
“We hebben een bibliotheek.”
“Maar die hebben deze boeken niet.”
“Ga maar kijken, het zal je verrassen hoe progressief we zijn”.
“Ik denk niet dat jullie Constantse en Malatesta hebben,” merk ik nog op.

Een t-shirt met het opschrift “Schiphel” aan de voorkant en “Geen mens is illegaal” op de achterkant mag ook niet mee naar binnen. Het wordt eerst met een vies gezicht bekeken en aan een collega getoond, daarna hoofdschuddend weer weggedaan. Een reden wordt niet gegeven, maar die kan ik wel raden: de vrouwen zonder papieren die in Kamp Zeist zitten, mogen niet zien dat er iemand binnenkomt die tegenstander is van het beleid dat hen hier gebracht heeft en opgesloten houdt.
De donkerblauwe marinetrui die ik aanheb mag ook niet mee naar binnen. Deze lijkt teveel op wat de bewaking draagt. Het zou wel eens kunnen dat ik van de verwarring gebruik zou maken om te ontsnappen! Ik zal een andere trui krijgen van hen.

“Ik wil in beklag,” zeg ik op de weigering de boeken en het T-shirt binnen te laten. “Moet je op de afdeling om een formulier vragen.” is het antwoord.
Aan een andere tafel zie ik een vrouw in elkaar gedoken angstig zitten kijken. Een Afrikaanse vrouw, ik groet haar met een blik, maar ze lijkt niet echt te durven reageren.

Er moet een foto van me worden gemaakt en ik moet gaan staan tegen een meetlat aan de muur. Ik zie de camera niet meteen, die blijkt aan de overkant van de ruimte achter een glazen wand te staan. Vervolgens word ik in een wachtcel neergezet. De spullen die mee mogen naar de afdeling wachten op mij in een felblauw gekleurde plastic zak. Vervolgens word ik naar een ruimte ernaast gebracht. Er ligt een handdoek op de grond.

“Uitkleden,”
Twee bewaaksters met blauwe plastic handschoenen aan. Ik kleed me uit.
“Alles, onderbroek ook,”
Wat volgt is de 'visitatie', een vernederende behandeling die tot doel heeft te zien of ik niet ergens in een 'lichaamsholte' iets bij me draag dat niet mee naar binnen mag. In mijn oren kijken, mond open, tong omhoog, haren uitschudden, benen wijd en drie keer hurken, staand op de handdoek. Als er dan ook aan de onderkant niets uit komt vallen, mag ik mijn kleren weer aan.

Na nog eens wachten word ik met de vrouw die ik eerder gezien heb, en nog een andere vrouw, een donker tenger en klein meisje met hele smalle vlechtjes, van de badafdeling afgeleid. We gaan rechtsaf, komen in het verlengde van de gang waardoor we zijn binnengekomen, gaan door een deur en lopen pardoes door één van de eerste afdelingen voor de vrouwen in Kamp Zeist, die later afdeling C zal blijken te zijn.

De drukte in die gang, het rumoer overal vandaan en het gekrioel van vrouwen door elkaar, de bewakers die bij de ingang aan een tafeltje zitten en halverwege er ook nog tussen, alles bij elkaar geeft mij het overweldigende gevoel in een menselijke kippenren te zijn beland. “Mensenlief! Waar kom ik terecht!?” denk ik.

Even verderop worden we linksaf in een ruimte geleid en moeten de twee vrouwen en ik aan een tafel gaan zitten. Daar zal kennelijk zoiets als een soort gesprek plaatsvinden. Er is een TV in de kamer. Deze staat aan zonder geluid.

De twee vrouwen kijken angstig en onzeker en ik leg een eerste oogcontact. Wat kan ik zeggen tegen vrouwen die zo'n onzekere toekomst voor zich hebben? Ik hoef alleen maar tien dagen boetes uit te zitten!

Wat volgt is een soort intake gesprek. Dat stelt niet zo bar veel voor. Tegen één van de vrouwen, zij blijkt afkomstig uit Kameroen, wordt gezegd:
“This is not prison. This is detention centre. Is different. Better”.
Ik zie de vrouw om zich heen kijken. Ze heeft daarvoor, net als de andere vrouw, een aantal dagen in een politiecel gezeten.
“Yes. Is better than prison,” mompelt ze, met “prison” doelend op de omstandigheden in politiecellen. Da's ook niet zo moeilijk, om het beter dan dat te maken. (slechts de omstandigheden in een isoleer- of strafcel zijn slechter dan dat!).
De bewaakster zegt ook tegen de vrouw uit Kameroen dat het verblijf in Kamp Zeist van korte duur zal zijn.

Even horen we een geschreeuw, afkomstig van afdeling C, van iemand die helemaal overstuur is. De bewaakster kijkt even op, wij kijken om, er valt natuurlijk niets te zien. Kennelijk is er bewaking op de afdeling op af gegaan. Het wordt weer stil.

Nu worden we één voor één afgewerkt. Er wordt een rijtje zaken genoteerd. Of je rookt. Of je bruin of wit brood eet. Of je halal of vegetarisch eet. Of je rijst of aardappelen wil. Dat is dus: altijd rijst, of altijd aardappelen, zo blijkt op mijn vragen. Meer variatie is er niet.
Of je godsdienstig bent, en zo ja, wat. Of je je wil inschrijven voor sport (dat blijkt drie kwartiertjes fitness te zijn) en/of voor 'crea'.
“Wat is dat, crea?” vraag ik.
“Beetje kleuren en zo,” is het antwoord... De vrouwen in kamp Zeist worden bezig gehouden alsof zij kleuters zijn.

Tussendoor is de bewaakster even weggelopen en zit ik met de twee vrouwen aan tafel. De vrouw uit Kameroen vertelt dat ze hiervoor in Noorwegen was, en zelf terug wil en zelf een ticket wil kopen. Ik leg haar uit dat ze dat niet zullen toestaan en dat ze hier zal blijven zitten tot zij haar vertrek hebben geregeld, en dat het niet waar is dat een verblijf in Kamp Zeist per definitie maar van korte duur zal zijn. Dat ik weet van veel mensen die er maanden, tot langer dan een jaar zaten.
De vrouw schrikt. Maar wat had ik anders moeten doen? De leugen in stand houden? Hoe ze haar probleem kan oplossen, kan ik haar ook niet vertellen en ik geef haar het telefoonnummer van een goeie advocaat.

Als de bewaakster terugkomt, krijg ik een velletje met regels te lezen. Dit is in het Nederlands. Ik lees het en concludeer dat ik het nooit allemaal kon onthouden, mede doordat het allemaal zo'n enorm grote onzin regelgeverij is, die staat op een vol gedrukt kantje A-4, regelafstand 1.

“Kan ik dit houden?” vraag ik.
“Nee,” is het antwoord.
“Maar dat kan ik nooit allemaal onthouden” zeg ik.
“We helpen je wel herinneren aan de regels,” is het kortaf, en het blaadje werd weer teruggenomen. Franz Kafka in Kamp Zeist.

Naar gezondheidsklachten, van fysieke of psychische aard, wordt in het geheel niet gevraagd tijdens dit “gesprek”.
Nadat me nog is medegedeeld dat er van werk geen sprake is, alleen wat baantjes voor mensen die zich goed gedragen, en dat er een 'zakgeld' van 7,50 per week is waarvan ik alvast 5 euro kan laten aftrekken om een telefoonkaart te krijgen, word ik als eerste van ons drie naar een afdeling gebracht.

Ik kom op afdeling D. Deze staat haaks op afdeling C. Tussen de beide afdelingen bevindt zich een controlepost. Daar staat een bureau waarachter bewaking zit. Het blijkt toegestaan om je zowel op je 'eigen' afdeling als op de andere te bevinden tijdens de 'recreatie'-uren. Maar je moet wel opletten dat je een kwartier voor elke insluiting op je eigen afdeling terug bent, want dan gaat de CP dicht. Kennelijk overtreed je anders één of andere regel. Er is ook een regel dat je niet op vensterbanken mag zitten, heb ik zo snel gelezen, en zo zijn er meer regels die geen enkel ander doel dienen dan een regel te zijn, zodat deze gehandhaafd kan worden en de overtreding bestraft.

In de gang van afdeling D hangt een papier met de volgende tekst, het is het eerste dat me opvalt:

“Ladies. The 3 B's.
Breast: do not leave your room without wearing a brassier.
Belly: No Naked Belly: it must be covered.
Bottom: Your bottom must be covered, so no short pants or skirts that reveal too much.”


Ik ben totaal flabbergasted als ik hoor dat het daadwerkelijk verplicht is om buiten de cel, dus op de afdeling, tijdens recreatie, luchten enzovoorts, een BH te dragen! Het is de Chinese Ma-Li (naam fonetisch opgeschreven) die al vier maanden in Kamp Zeist zit en daarmee de langste 'bewoonster' is van de zes persoonscel waarin ik word gebracht (D 3), die dit bevestigt. Ze spreekt redelijk Nederlands.
“Wat nu als je geen BH hebt?”
“Dan hebben zij er eentje voor je,”
Ik draag zelden een BH en neem me voor die regel niet te pikken indien ze hem willen handhaven. Wat een ongelooflijke betutteling, terug naar de jaren vijftig! Ik zie me al als een Dolle Mina met blote tieten over de afdeling hollen tot ze me te pakken zullen hebben om me vervolgens met veel geweld naar de iso te slepen.

In de gang van afdeling D (6 persoons cellen aan beide kanten van de gang) staat een tafel met bewaking in het midden. Daar zitten ze de hele tijd met z'n tweeën achter.
Bewaking is overal in Kamp Zeist. Het zijn zonder uitzondering bewakers van Group 4 Securicor. Mensen met het niveau van Mavo pubers. Na mijn overplaatsing, die een dag later zou komen, ben ik in het HvB in Zwolle beland. Daar werken alleen justitie mensen en er is een duidelijk verschil tussen beide soorten bewakers, dat je op het oog slechts aan hun uniform ziet, maar in de omgang duidelijk, hoewel lastig te definiëren, merkt.

De Securicor bewakers denken vooral dat ze leuk zijn, ze proberen op een kinderlijke manier joviaal en aardig te doen, en maken onderling grappen. Het popi-jopie soort mensen. Ze nemen noch hun werk, noch zichzelf, noch de vrouwen die er zitten serieus. Alsof het allemaal maar een spelletje is dat aan het einde van de dag weer is afgelopen, zodra zij de cellen om vijf uur 's middags achter iedereen dichtdoen en de afdelingen verlaten.
Aan justitie medewerkers daarentegen kun je duidelijk merken dat ze weten wat voor werk ze doen, flauwe grappen zijn er niet bij, aardig doen wel, maar dan op een professionele afstandelijke manier, zodat je weet dat ze ten allen tijde wel degelijk de rol van bewaker blijven hebben. Geen moment wordt de schijn opgehouden dat je even kunt vergeten wat hun werkelijke taak is.
Het is minder vals, minder bedrieglijk. (Tot zover enige uitleg over het verschil tussen Securicor en justitie bewakers.)

Ik ben even na vier uur 's middags op de afdeling gekomen. Mij is één van de lockers in de cel aangewezen als de mijne.
“Zoek maar een bed uit”. Ik kijk rond. Een vrouw zit aan een tafel bij het raam. Ze blijkt Dunya te heten, afkomstig uit Algerije, de voorgaande dag binnengekomen. Dan is er Ma-Li, die er rondloopt, en nog een Chinese vrouw, Yu-Chan (fonetisch geschreven), die ook net een dag binnen is en zwijgend op haar bed zit.

Drie vrouwen in de cel dus. Drie van de zes bedden leeg. Daarvan één stapelbed, dat in de lengte links van de tafel tegen het raam staat. Daarvoor staan drie enkele bedden, ook in de lengte, dus met het hoofdeinde tegen de linkermuur. Deze zijn bezet. Een laatste bed staat in de lengte tegen de rechtermuur, tussen de lockers en een tafel met daarop een magnetron en een (slecht werkend) koffiezetapparaat. Ook dit bed is nog niet bezet.

Ik kies voor het bovenste van het stapelbed bij het raam, gooi er mijn spullen en het mij aangereikte beddengoed (twee lakens, een kussensloop, een twee dunne versleten dekens) op en besluit eerst eens zoveel mogelijk voor de insluiting van vijf uur 's middags te zien te krijgen en iemand te bellen met de mededeling: “Ik zit in kamp Zeist!”.
Tot slot moet ik nog aan een beklagformulier zien te komen en ik voorzie dat dit wel eens moeilijk zal kunnen worden.

Even rondlopen. In een cel schuin tegenover de 'onze' - als je op de afdeling binnen komt lopen de tweede rechts - zitten vooral of alleen maar Chinese vrouwen. Ze draaien Chinese muziek. Twee vrouwen voeren daarop een dansje uit, de vrouwen eromheen lachen en klappen. Bij de telefoon in de gang staat iemand te bellen. Andere vrouwen wachten op hun beurt.

Overal vandaan komt geluid, lachen, schreeuwen, muziek, TV's die aanstaan, een drukte die toeneemt en weer afneemt. Tijdens deze - wat later zullen blijken te zijn - 'recreatie-uren' wordt er veel heen en weer gelopen, blijven de celdeuren openstaan en probeert vooral iedereen zoveel mogelijk te regelen, getuige het vele heen en weer geloop, de drukte bij de telefoon, vragen die worden gesteld aan de bewakers aan de tafel in het midden van de gang.

Telefoons, daar zijn er twee van op de afdeling. Elke telefoon blijkt toegewezen aan de helft van de cellen op de afdeling. Je kunt dus niet zomaar van alle vier de telefoons van beide afdelingen gebruik maken, sterker; dat is verboden.
Het is nog zo druk bij de telefoons dat mijn telefoontje nog even moet wachten en ik loop terug de cel in, bekijk het uitzicht. Dunya zit nog altijd aan tafel.

De cel kijkt uit op een niet al te grote binnenplaats. Voor de ramen zijn hekwerken gemonteerd. Het ziet ernaar uit dat de cellen vroeger een andere functie gehad moeten hebben. De hekwerken zijn er van het stevige soort dat je als omheinings-hekwerken ziet, zoals rond de terreinen van de bajesboten in Dordrecht en Zaandam. Deze hekwerken zijn met grote bouten aan de muur bevestigd. Bouten die zich tussen raam en hek bevinden. De hekken zijn ook met bouten aan elkaar gemaakt. Daarbij zijn zulke bouten gebruikt dat je die niet met een sleutel kunt opendraaien, mocht je die hebben weten te bemachtigen. Aan de dakranden van de binnenplaats hangen rollen NATO draad. Kamp Zeist doet zijn naam eer aan er ook werkelijk als een kamp uit te willen zien.
In het midden van de binnenplaats blijken verhoogd weinig fantasievol vijvers aangelegd te zijn; vierkante bakken met beplanting eromheen, lage struiken.

“Is dit een luchtplaats?” vraag ik Dunya. Ze knikt.
“Wat zijn die ruimtes links van ons?” vraag ik.
“Daar zitten mensen achter computers te bepalen wie er vrij komt en wie niet,”

Een bewaker komt binnen met de jonge vrouw die met de vrouw uit Kameroen en mij mee naar binnen is gebracht. Jonge vrouw, meisje, ik weet niet hoe oud ze is. Ze kijkt bedrukt, en onzeker. “You choose a bed,” zoiets zegt de bewaker. Net als ik heeft ze beddengoed in haar armen en een doos met beginpakket mee. Dat beginpakket, daarin zit een zakje koffie van 100 gram, boter, een half brood, een karton appelstroop, een pak kokosbrood, een bakje suiker, en een pak melk.

Aarzelend, wat verlegen, gaat ze op het bed langs de rechtermuur zitten. Dunya en ik groeten haar. “Haben” stelt ze zich voor. Ze begint het bed op te maken. Ik bedenk me dat ik dat met het mijne nog moet doen, maar weet al dat ik daar na vijf uur 's middags nog de hele avond de tijd voor zal hebben. Daarna wil ze wat gaan eten, maar ze begrijpt niets van hoe je dat allemaal eten moet.

Ze blijkt afkomstig uit Eritrea. Net een maand in Nederland en nu met haar man opgepakt. Vijf dagen in een politiecel gezeten en daarvan nog helemaal ondersteboven. Ze heeft de kleine vlechtjes in die vijf dagen, zonder een spiegel te hebben, gevlochten. Als ze dat vertelt, en ik daarnaar luister, verbaasd hoe ze dat voor elkaar heeft gekregen, komt een beetje een glimlach tevoorschijn.

Het ijs is gebroken. Ik leg haar uit dat het kokosbrood broodbeleg is, en dat je er dan ook boter tussen smeert. Dat alles in het engels, dat ze redelijk spreekt, maar waarvoor ik wel de tijd moet nemen om het te kunnen verstaan. Waar haar man nu is, weet ze niet.

Een bewaker komt met nog een andere vrouw binnen. “Spreekt hier iemand Arabisch?” vraagt hij. Dunya staat op.
“Da's mooi. Dan kun jij haar troosten, want ik versta er niets van,” zegt hij.
Ze blijkt Liyana te heten, en uit Soedan te komen. Ze neemt het laatste bed dat over is, het bed onder mij. Dunya ontfermt zich over haar.

Boven de deur hangt een klok. Dan kun je zien of het bijna vijf uur is, of je nog tijd hebt om te bellen, of je nog langs de centrale post naar de andere afdeling kunt als je daar iemand kent. Het is kwart voor vijf. Nu moet ik echt gaan zorgen dat ik kan bellen en dat ik aan een beklagformulier kom. Ik begin maar bij de bewakers aan de tafel in het midden van de gang, bijna pal tegenover onze deur.

Ze kijken me aan alsof ik vraag of we met z'n allen kamp Zeist mogen verlaten, hier en nu. Ik stel blijkbaar een rare vraag als ik informeer naar de beklagprocedure.
“Daar zijn formulieren voor,” zegt één van hen, “Maar die hebben we hier niet,”
“Waar dan wel?”
“Bij de CP,”
“Oh, dan ga ik-“
“Maar die kun je niet meer krijgen want het is kwart voor vijf geweest, daar zit niemand meer,”
Morgen dan maar, denk ik, maar weet al dat het moeilijk gaat worden vanwege de rechtszaak waarheen ik gebracht moet worden en die om negen uur 's morgens zal beginnen. Ik zal vast niet van tevoren of daarna nog de gelegenheid hebben.

Bellen dan nu. De telefoon is vrij. Snel bel ik iemand die ik op de hoogte stel van mijn verblijfplaats. Weet ze al.
Er zijn nog wat vrouwen die bellen willen, dus ik houd het kort. Nog even rondkijken op de gang. Er hangt een ingewikkeld in vier kleuren uitgewerkt schema waaraan te zien moet zijn wanneer het luchten is, 'recreatie', bezoek, enzovoorts.

Ik kan er zo gauw geen wijs uit. Is allemaal in het Nederlands, dus kan me voorstellen dat als ík er al op moet gaan studeren hoe het in elkaar zit, dat het voor vrouwen die de taal niet spreken nog moeilijker moet zijn. De tijd zit erop, het is bijna vijf uur, en dat betekent: achter de deur, met z'n zessen, voor de rest van de avond.

17 uur. Zes vrouwen die elkaar niet kennen, niet allemaal met elkaar kunnen praten omdat ze andere talen spreken, in een ruimte met vier bedden, een stapelbed, twee tafels, en zes stoelen.
Het wordt donker buiten. Het blijkt dat de ramen zijn beplakt met een materiaal dat als een spiegel werkt zodra het buiten donker is. In de cel brandt de felle TL-verlichting. Helemaal rechts en helemaal links kan één smal raam zijdelings een stukje open. Een metalen strook aan de binnenkant zorgt ervoor dat het niet verder open kan dan ongeveer tien centimeter.

Yu-Chan ligt op haar bed met de afstandsbediening in haar hand te zappen. Een Engels kookprogramma, dat zij zwijgend bekijkt. Met Yu-Chan is het moeilijk contact te leggen. Ze heeft de hele tijd die starende blik, zegt weinig en als ze wat zegt, is het in het Chinees, maar dan nog spreekt ze weinig, wisselt hier en daar wat woorden met Ma-Li, die duidelijk het klappen van de zweep van kamp Zeist al kent. Ma-Li vertelt dat ze voor de tweede keer in Kamp Zeist zit. Twee jaar geleden ook al, toen vijf maanden en negen dagen. Nu weer. Tot de voorgaande dag zat er iemand in de cel die er negen maanden heeft gezeten. In de cel naast de onze, zit iemand, die zit er al elf maanden, vertelt ze.

Dunya legt een kleedje op de grond, doet een hoofddoek om en bidt. Ik ga aan tafel zitten schrijven in mijn grote schrijfblok. Een kleiner blocnote laat ik op tafel liggen, voor iedereen om te gebruiken.
Ma-Li ijsbeert. Liyana maakt haar bed op. Haben zit op haar bed te kijken wat ze allemaal vooral niet mee naar binnen heeft gekregen. Ze mist van alles. Vooral verzorgingsproducten. Dat moet je maar kopen, in het winkeltje, als je geld hebt, zoniet, dan heb je pech, zo simpel is het.
Even later gaat ook Liyana op een kleed zitten bidden. Hetzelfde ritueel als Dunya, kleed neerleggen, hoofddoek om, eerst staand, met de handen bij elkaar, alsof je water uit een kraan opvangt en drinkt, dan knielend, dit alles in stilte. Waar zou het oosten zijn? Geen van beiden lijkt het echt te weten. Ze kiezen beiden een andere richting.

Nog altijd schrijvend, kijk ik naar het plafond. Nu wil ik het weten: wat hebben ze aan de brandveiligheid gedaan?
Antwoord: helemaal niets. Geen sprinklers. Eén rookmelder. Een verlaagd plafond van geperst hout. Daarin hangen TL balken. Het ziet eruit alsof een simpele kortsluiting eenvoudig 's nachts een einde aan ons leven kan maken.
Ik kijk naar de klok. Tien over half zes inmiddels. Wat gaat de tijd langzaam! Hoe moeten we die avond doorkomen?

Haben komt bij me aan tafel zitten. “They took my picture, I was crying, tears rolling down my cheeks, I was standing like this,” Ze buigt haar hoofd voorover, “And they put it on the door; me, crying”.
Ik heb het al gezien. Elke celdeur is voorzien van de foto's van degenen die erin zitten, met namen erbij, en informatie over wat we eten of niet eten. Zwart wit foto's zijn het.

Aan de binnenkant is de deur voorzien van een metalen beplating. Er zit een raampje in, waardoor je de gang kunt zien. Het is bijna zes uur 's avonds en het is stil op de gang. Bewaking is allemaal weg.
Omslachtig legt Haben uit dat ze ongesteld is geworden, na een tijdje begrijp ik het: ze heeft geen maandverband. Ik besluit het voor haar te regelen, want het is de vraag of de bewaking haar verhaal geduldig gaat aanhoren om erachter te komen wat er scheelt.
Naast de deur zit een bel. Ik bel, en wacht.

Het duurt even, ik schat meer dan twee minuten, voor een bewaker eraan komt en het luikje opendoet. “Hebben jullie maandverband? Er is iemand ongesteld,” vraag ik recht op de man af. Gelukkig duurt het halen van maandverband voor Haben minder lang, dan dat het duurde voordat ze op het bellen waren afgekomen, en je kunt alleen maar hopen dat ze sneller zijn als er iemand ernstig onwel is geworden. Een intercom is er niet. Je bent dus afhankelijk van een bewaker die nog even wel of niet eerst z'n kopje koffie leegdrinkt en dan komt kijken.

Ik eet nog wat, want ik heb nog niet veel gegeten die dag, doordat ik rond het middaguur ben overgebracht van het politiebureau naar Kamp Zeist. Ma-Li legt uit hoe je koffie maakt met een niet werkend koffiezet apparaat. Ze maakt warm water door daarvoor het koffiezetapparaat te gebruiken, ze doet koffie in een koffiefilter en zet dat in een kopje, dan schenkt ze water op en laat het geheel trekken als thee. Het resultaat zet ze nog even in de magnetron, zodat het goed heet wordt.

Het is een uur of zeven als de vrouwen allemaal op hun eigen bed zijn gaan liggen. Alleen Haben zit nog aan tafel en kijkt TV. Ik heb mijn bed opgemaakt. “Thin blankets”, merkt Dunya op als ze mijn dekens ziet. Gelukkig ben ik niet zo kouwelijk. “I'm allright,” zeg ik tegen haar en ga bovenop het bed liggen schrijven. Ik begin aan een gedicht.

Ik lig al een tijdje te schrijven, als ineens, om half acht, de deur opengaat. Mijn naam wordt geroepen.
“Je wordt gehaald,” Mijn celgenoten kijken me verbaasd aan. Ik heb Dunya al verteld dat ik naar een rechtszaak moet en leg het de anderen snel uit en aan de bewakers vraag ik: “Nu?”.
Ja dus.
Voor ik het weet zit in een bus naar Hoorn en verruil de verdere kennismaking met de vrouwen van kamp Zeist voor het politiebureau. Een dienstdoend agent zegt tegen me; “Je komt van een HvB, hè? Nou, je kent het wel. 't Is een politiecel. 't Is drie keer niks,”

Volgende dag, 7 november 2007

Nauwelijks geslapen, weinig gegeten, een rechtszaak en nog meer 'transport' (zo heet dat in de wandelgangen van justitie, alsof gevangenen goederen zijn, en het erge is dat je de neiging krijgt, als je maar lang genoeg binnen bent, om al die terminologie van ze over te nemen!); van Hoorn naar Alkmaar en van Alkmaar weer terug, kom ik weer binnen in Kamp Zeist.
Wanneer ik word binnengebracht bij de badafdeling, hoor ik gebons op een deur. Het geluid komt uit één van de wachtcellen daar.

“Jullie hebben een klopgeest,” meent de chauffeur van de bus grappig te zijn.
“Ja, Sinterklaas is vroeg dit jaar,”
Er wordt hartelijk om gelachen. “Ja, daar zitten twee Chinezen,” wordt nog even verduidelijkend opgemerkt. “Net binnengekomen,”

Ik word gefouilleerd. Een volledige visitatie blijft dit keer achterwege. Binnen een kwartier, inmiddels zes uur 's middags, kom ik weer terug op cel. Ik krijg van mijn 'kamergenoten' een warm onthaal. Haben springt bijna een klein gat in de lucht van blijdschap en allen willen weten waar ik ben geweest en waarvoor. . Ik vertel het, maar hou het kort, want een veroordeling die ik kan krijgen, valt in het niets bij de ellende die deze vrouwen wordt aangedaan.

Ma-Li vraagt me of ik genoeg gegeten heb. De 'transporten' zijn in het algemeen berucht om langdurigheid. Er wordt veel rond- en omgereden, meerdere bajessen, gerechtsgebouwen en politiebureaus worden onderweg aangedaan, en ze kunnen je dus al vroeg komen halen (of de avond ervoor dus), en/of laat terug brengen, met als gevolg dat genoeg of helemaal het eten erbij inschiet. Ma-Li weet dat ook.
“Nee, niet veel,” zeg ik. Ze biedt me haar brood van vandaag aan. “Weet je het zeker, heb je zelf wel genoeg?” vraag ik. “Geen honger,” zegt ze, en trekt uit een doos onder de tafel allerhande broodbeleg te voorschijn. Achteraf begrijp ik hoe het kan dat het best veel is: twee dagen terug zat Ma-Li hier nog met vijf andere vrouwen in de cel. Waar die naartoe zijn weet niemand, maar hun eten is blijven liggen.
Chocopasta, jam, pindakaas en kokosbrood genoeg. Da's een hele rijkdom in Kamp Zeist!

Nadat ik gegeten heb, helpt ze me om koffie te zetten, “Nee, moet zó,” zegt ze. Blijkbaar doe ik iets onhandigs als nieuwkomer. Nogmaals legt ze het uit. Intussen informeer ik nog eens naar een paar dingen.
“Ik werd nu bij binnenkomst niet gevisiteerd,” vertel ik, “alleen fouilleren,”
“Is niet altijd,” zegt ze.
“En bij bezoek?”
“Ze pikken er mensen uit, is niet altijd.”
“Een steekproef dus?”
“Ja. Cel ook af en toe, komt uit computer, helemaal doorzoeken, iedereen eruit,”

Bij mijn terugkomst heb ik nog eens goed gekeken hoe alle gangen lopen, en een schetsje gemaakt. Ik zie de twee Arabische vrouwen weer bidden. Maar is dat wel het oosten? Ik twijfel. Volgens mijn tekening niet. We hebben het erover.
“Volgens mij is het raam op het oosten,” zeg ik, en hoop maar dat ik het goed heb. Dunya schrijft voor mij de windrichtingen in het Arabisch op. Hoe ik het uit moet spreken? Dat lukt me niet zo snel om te leren.
Op de muur hangt een door Ma-Li gemaakt lijstje. Ik meen de Chinese tekens voor de dagen van de week te herkennen.
“Zijn dat de luchttijden?” vraag ik. Ma-Li knikt. Ze mist nooit het luchten, ook niet als het vroeg is, en loopt het hele uur.

Dunya heeft het erover dat ze de volgende dag naar de rechtbank moet. Althans dat denkt ze. “Hoe laat dan?” vraag ik. Ze weet het niet, haalt haar schouders op. Triest hoe weinig de vrouwen hier weten van wat er met ze gebeurt of gaat gebeuren en wanneer. Niets wordt er verteld, ook mij waren ze heel plotseling komen halen de voorgaande dag.

Haben heeft van haar advocaat begrepen dat zij en haar man spoedig samen naar “another camp” gaan. Maar ze heeft moeite met over de telefoon te praten met haar advocate. Die spreekt niet zo goed Engels. Ik bied aan er bij te komen als ze de volgende dag weer gaat bellen.

Dunya vertelt dat een meisje, Ines, van afdeling C is langs geweest en naar mij vroeg. Ik weet wie dat is. “Een vriendin van mij bezoekt haar,” vertel ik. Langzaamaan durf ik wat te vertellen over acties die plaatsgevonden hebben bij Kamp Zeist. Ik wilde daar voorzichtig mee zijn, ze eerst wat leren kennen, hen niet belasten met teveel kennis van zaken waar ze misschien wel last mee zouden kunnen krijgen. Dan blijkt dat ze het hartstikke leuk vinden om te horen.

“Heb gehoord, anderhalve maand geleden. Getrommel,” vertelt Ma-Li. Ze doelt op de burgerinspectie van 15 september. Het is duidelijk dat de vrouwen hebben begrepen dat het een demonstratie was tegen Kamp Zeist en ik vertel hen dat veel mensen buiten ertegen zijn dat ze hier opgesloten zitten.
“Waren veel mensen, 150,” weet Ma-Li. “Veel Nederlanders,” Ik beaam dat, en ik vertel dat ik er één van was die dag, en dat wij, Nederlandse actievoerders, het kunnen doen, zonder gelijk voor maanden opgesloten te worden, en dat het absurd is dat zij hier zo lang onschuldig zitten.

21 uur. De TV staat aan. Iedereen ligt in of op bed, kijkt, of luistert alleen. Er gebeurt niets verder. Buiten hoor ik een helikopter. In afdeling C - dit kan ik zien omdat ik mijn gezicht tegen het spiegelend raam aandruk, dan kijk je er wèl doorheen - zie ik een bewaker door een deur de gang op komen, hij komt uit de richting van waar de badafdeling zit, hij praat er even door een deurluik en gaat dan weer. Er is dus na insluiting werkelijk geen bewaker op of tussen de beide afdelingen te vinden.

22.30 Er loopt een bewaker door de gang. Hij doet iets bij 'onze' deur aan de buitenkant. Een foto erbij plakken?

22.45 Lichten in de gang gaan uit. Het wordt overal donker. Afdeling D, de centrale post, afdeling C: allemaal stikdonker in de gangen.

Ik ben doodmoe. Haben ligt in haar bed nog wat te zappen. Ze houdt het volume zacht. De andere vrouwen proberen te slapen. Ik besluit tenslotte ook om onder de dekens te gaan liggen. Het licht is nog aan. Haben doet het tenslotte uit. “Good idea” zeg ik nog, kijk nog even naar buiten, hetgeen beter gaat als het licht binnen uit is. Wat een deprimerend uitzicht, hekwerk voor het raam, rol NATO draad erboven; 't is de moeite niet. Ik val redelijk snel in slaap om vervolgens veel te vroeg weer wakker te worden.

Volgende dag, 8 november 2007

Ik kan de slaap niet meer vatten. Hoe laat zou het zijn? De vrouw onder mij, Liyana, maakt in haar slaap geluiden. Het lijkt erop dat ze een nachtmerrie heeft, een spookachtig zingen is het, heel grillig. Dan stopt ze, en begint weer. Dat duurt zo even. Ik lig al een tijdje wakker als ineens een geel licht naast de deur even aangaat. Ik hoor wat bij de deur, het zal een bewaker zijn die een controle rondje doet. Later zal blijken dat het dan ongeveer een uur of zes is geweest. Ik tel bijkans de minuten tot die deur straks weer open zal gaan. Dan wil ik snel opstaan want het is vroeg luchten op donderdagochtend, zo maakte ik op uit Ma-Li's lijstje aan de muur. Ik kijk nog eens naar buiten, 't is nog donker en stil.

Om acht uur, een eeuwigheid later tenslotte, gaat de deur open. “Goedemorgen dames!” zegt een mannenstem, met een vrolijkheid waarmee je hem de strot wel door zou willen snijden, en dan, goed naar binnen kijkend: “Ik mis iemand” mompelend. Maar nee, het is toch niet zo. Iedereen is er. Waarheen hadden we moeten gaan die nacht?

Het is een grauwe dag. Om half negen is er toenemende bedrijvigheid in de gang. Twee van ons zijn al opgestaan, Ma-Li als eerste. Mij kost het moeite, maar ik dwing mezelf om op te staan omdat ik het luchten niet wil mislopen. Ma-Li is dan al goed en wel op, ook Dunya is al opgestaan, en Yu-Chan. Haben ligt nog in een diepe slaap en Liyana wrijft de slaap uit haar ogen.
“Ze droomde vannacht” zegt Dunya tegen ons, en herhaalt het in het Arabisch tegen Liyana, die verbaast kijkt. Misschien is het maar goed dat ze zich de droom niet herinnert. “Klonk niet goed,” zegt Dunya.

In de gang hoor ik het een bewaker zeggen, wat ik al gehoord had: “Buiten de kamer (dat wóórd! 'kamer'!) moet je een BH dragen,” Ja, dááág! Hoe lang zal het duren voor ze doorkrijgen dat ik er geen draag?

Ma-Li vertelt dat het luchten om kwart over negen is op luchtplaats A of B. A is de binnenplaats waarop wij uitkijken. Ze spreekt vrij goed Nederlands, maar net niet goed genoeg, zo blijkt. Ik begrijp namelijk van haar dat wíj mogen kiezen en reageer verbaasd.
“Mogen wíj kiezen?”
“Nee, de bewakers natuurlijk. Is gevangenis. Wij hebben niets te kiezen”.
Ja. Dat klinkt een stuk aannemelijker…

9.15 uur. Tijd om te luchten. Een klein groepje vrouwen staat klaar, waaronder Ma-Li, Yu-Chan en nog een paar Chinese vrouwen, en dan Dunya, en ik. Wie niet mee gaat luchten moet in de cel blijven. Even daarvoor maakte ik me nog zorgen om Haben, die nog in bed lag, en zei tegen Ma-Li: “Is het niet beter dat we haar wakker maken? Je moet toch om negen uur je bed uit zijn?”. Het is één van de regeltjes die ik wèl heb weten te onthouden, net als de regel dat dan de gordijnen open moeten zijn. Volgens Ma-Li gaat dat nog wel even goed. “Laat maar slapen nog,”
We gaan naar buiten. De zon komt door. Het NATO draad glinstert langs de dakrand. Het hangt aan een draad gespannen langs de muren, da's alles. Langs de lage muren over de hele lengte, langs de hoge alleen daar waar regenpijpen zijn.
“Waarom zit dat daar?” vraagt Dunya, met wie ik het rondje rechtsom loop. Iedereen loopt rechtsom.
“Zodat je niet kunt ontsnappen,” verklaar ik. Dunya lijkt verbaasd. De gedachte was blijkbaar nog niet in haar op gekomen. Ik laat zien, door even aan een regenpijp te gaan hangen.
“Ja, ontsnappen… zó,”
Dunya lacht. De bewaker die bij het luchten een oogje in het zeil houdt, staand op de metalen buitentrap in de hoek bij afdeling C, reageert er niet op. Hij observeert ons wel. De meeste tijd lopen we zwijgend, Dunya en ik. Na een half uur wordt er geroepen: “Halve lucht”. Wie wil, kan eerder naar binnen. Een paar gaan. Ma-Li en een andere vrouw, en Dunya en ik blijven buiten.

“Moeilijk,” zegt ze na een tijdje. “Moeilijk, elke dag zo,” Ze is hier drie dagen en de sleur, de leegte, de onzekerheid, het oeverloze wachten zonder te weten waarop, slaat al toe. Ik kan haar alleen maar gelijk geven en zeggen hoe absurd dit alles is. Ik schaam me dat ik maar zo kort hoef. De zon komt op in het oosten en het oosten is toch ergens anders dan ik dacht.
Dunya heeft pijn in haar rug. Ze weet niet hoe het komt. Bij binnenkomst heeft ze wel even een verpleegster gezien. Die zei dat ze rustig aan moest doen en ze zou aan het einde van de dag een pil, paracetamol, krijgen. De pil heeft ze niet gekregen. “Ze doen er niks aan,”
Ik zal haar helpen een formulier in te vullen om een bezoek aan de medische dienst aan te vragen.
Vele rondjes later rond de kale vijvers - er zwemmen zowaar enkele goudvissen in - is het “einde lucht”.

We gaan weer naar binnen. Daar is de 'kippenren' inmiddels goed op gang gekomen. Iedereen loopt van alles te regelen. Deuren staan open. Haben wordt door bewakers uit haar bed geklopt “En nú opstaan!” Ik probeer hier en daar wat te helpen. Haben heeft maar één paar kleren en daar sliep ze in tijdens de eerste nachten. Samen gaan we een pyjama voor haar vragen, en voor Dunya. Dunya help ik een bezoeklijst in te vullen. Bezoek wordt in Kamp Zeist lekker moeilijk gemaakt, net als in al die 'detentiecentra'.

Vergelijking met een 'gewoon' HvB, zoals waarmee ik naderhand kennis zal maken (Zwolle):
In Zwolle, en alle andere HvB en bajessen: wil iemand op bezoek, dan kan die dat gewoon opgeven. De gevangene krijgt te horen wie er op bezoek komt en wanneer.
In Kamp Zeist moet je eerst weten wie je op bezoek wilt hebben, daarvoor moet je een lijst invullen, compleet met geboortedatum, adres, woonplaats. Pas als die is ingevuld en op tijd ingeleverd, kan de bezoeker bezoek aanvragen.

Waarom dit alles zo omslachtig moet? Om te voorkomen dat mensen zonder papieren makkelijk bezoek kunnen krijgen. Om te voorkomen dat de verhalen naar buiten komen. Daarom! Het maakt deel uit van de doofpot.

We hebben het erover waar het oosten is. Liyana vraagt, via Dunya: “Hoe weet je dat moslims naar het oosten bidden?” Tja, hoe weet ik dat? Ik vertel dat ik dat elementaire kennis vind. Ik weet dat gewoon. Moslims bidden naar Mekka en Mekka ligt in het Oosten. Het verrast haar, dat ik dat weet. Tenslotte help ik Dunya nog bij het invullen van een aanvraag voor bezoek aan de medische dienst. Ik loop dus de hele tijd die tafel met de bewakers plat met allerlei verzoeken en gevraag om formulieren. Als ik aan kom lopen, zie ik ze kijken; heb je háár weer.

Dan kom ik om een beklagformulier. Oh ja, dat lag bij de CP. Ik daar naartoe.
“Nee, die hebben we hier niet,”
“Ze zeiden dat jullie ze hadden,”
“Nee hoor, op de afdeling,”
Ik weer terug naar de afdeling, benieuwd hoe ze maar dan weer gaan afschepen. En ja hoor. Eerst tegensputteren. Dan kijk ik naar een rek dat achter hen hangt, en daar, helemaal bovenin, zit het: een beklagformulier.
“Je schrijft maar raak,” schampert een van de bewakers. Hij zal al weten dat klagen geen zin heeft!
De beklagformulieren zijn er alleen in het Nederlands en je moet het maar weten, dat het bestaat. Als ik het de meiden van onze cel laat zien begrijpen ze eerst niet wat het is.

Dan komt de ochtend ineens in een stroomversnelling. Ines, van afdeling C, komt plots binnen en troont me mee naar haar cel. Ze zit met vijf vrouwen in een rokerscel. Rokerig dus. Maar ook hier gastvrijheid. Ines zet koffie. Ze blijkt bij vijf Nederlandse vrouwen te zitten die allemaal een korte straf uitzitten, variërend van de vervangende hechtenis van vijf dagen voor een niet gedane werkstraf tot een week of zes. Dan zijn ze weer weg. Telkens weer blijft Ines, die er al meer dan een jaar zit, achter. Telkens weer andere celgenoten en daar kun je geluk mee hebben, zoals ik, maar ook grote pech en problemen, taalbarrières, trauma's, angst, woede, onzekerheid… het gaat snel mis.
Hun cel kijkt uit op luchtplaats B en de muur. Ik vertel de Nederlandse vrouwen waarom ik daar zit, en ze zijn het er allemaal over eens: het is een schande dat al die vrouwen zonder papieren daar zitten, en zo lang: “Wíj hebben tenminste nog wat gedaan!”

Voor ik het weet is de ochtend om en moet ik vliegensvlug terug naar afdeling D, want anders ben ik in overtreding van één van de vele regeltjes.

12.00 uur. Insluiting voor het middageten. Gebracht is een stapel van zes magnetron maaltijden, zelf te verwarmen. En zes peren. Ik heb sinds ik ben opgepakt nog niet een dag iets warms gegeten. Terwijl we om beurten onze maaltijd in de magnetron opwarmen, praten we wat.
Het blijkt dat Ma-Li, net als Dunya, op het werk is opgepakt. Ze werkte in een kapperszaak. Dunya in een bakkerij. Razzia's op werkplekken zijn routine, geen uitzondering, blijkt maar weer. Ma-Li weet nu al wat de uitkomst van haar verblijf in Kamp Zeist zal zijn. Tenslotte zal ze weer op straat gezet worden. Dan begint alles weer van voren af aan. Geen papieren, toch overleven door werken in Nederland, tot er weer een inval komt. Ze lijkt te berusten. Ze is zo kalm.
Als ik klaar ben met eten, vul ik mijn beklagformulier in. Onduidelijk is nog hoe ik zorg dat het bij de beklagcommissie komt.

13 uur. De deur gaat weer open. Ik besluit eerst het verzenden van mijn beklag te gaan regelen. Daarvoor heb ik een envelop nodig en die heb ik niet. Ik begin maar weer eens met de Securicor bewakers aan de tafel op de afdeling erom lastig te vallen.
Nee, daarvoor moet je toch ook weer “naar de CP”.
Zucht.
Ik daar naartoe en dan weer terug naar de afdeling. “Dat is om het moeilijk te maken,” zegt er eentje daar. De gebruikelijke 'humor' in Kamp Zeist. Al die dingen, die vinden ze leuk.
Tenslotte krijg ik er twee. Tjonge.
Ik doe mijn beklag in een brievenbus die ze aanwijzen. (Niets meer van gehoord). Dan is het kwart over één en gaat de deur na een kwartier alweer dicht. Het is 'sport'; fitness. Voor drie kwartier. Wie niet meedoet: achter de deur.

Tijdens die drie kwartier praten we nog wat. Ik probeer uit te vinden wat gedeporteerd worden voor hen betekent, of het gevaarlijk voor ze zal zijn. Haben is er heel expliciet in: “Is problem, dangerous,” zegt ze over teruggaan naar Eritrea. Na het luchten zal ik met haar gaan bellen naar haar advocaat, spreek ik met haar af. Het luchten zal om twee uur zijn, tot drie. Ditmaal op luchtplaats B, bij de muur. Ik adviseer haar met klem in geen geval voor een laissez-passer te tekenen als het gevaarlijk voor haar is in Eritrea. “They should grant you asylum,”

Ik had nog zoveel meer willen en kunnen doen, en waarnemen in Kamp Zeist. Dat zullen ze bij justitie geweten hebben. Dezelfde middag, tijdens het luchten, is het plotseling afgelopen. De luchtplaats bij de muur is het laatste dat ik nog te zien krijg. Een luchtplaats grenzend aan een hek tussen gebouw 50 en het rode gebouw ernaast, een gebouw van een verdieping of drie.

Als we buitenkomen met een hele groep vrouwen, horen we gebonk. Ik kijk op en zie mannen achter de getraliede ramen staan, ze zwaaien. We zwaaien terug.
“Dames, niet flirten met de mannen!” klinkt het streng. Zwaaien is flirten dus…
Tijdens het luchten trappen een paar meiden baldadig tegen de ongeveer één meter hoge houten schotten die tegen het hek zijn bevestigd. Achter dat hek zie ik drie rollen NATO draad naast elkaar liggen. Dan is er weer een hek, een hoger hek, met groen gaas ertegen aan. Daarachter is een stukje 'niemandsland', en dan wéér een hek. De muur tenslotte, daar hangen weer rollen NATO draad aan.

NO ESCAPE.

Een haveloos volleybalnet in het midden van de luchtplaats. Twee even haveloze baskets aan weerzijden. De ballen? Die liggen in het NATO draad tussen de hekken. Talloze ballen, onbereikbaar. Dus lopen we rondjes, alweer rechtsom. Dus trappen vrouwen baldadig tegen de houten schotten. “Hee! Ophouden!” wordt herhaaldelijk geroepen, en “Niet doen!”. De meiden stoppen er tijdig mee.

Halve lucht. De meeste vrouwen gaan naar binnen. Ik blijf over met een klein groepje Chinezen. Ze dollen wat met een bewaker en één van hen begint de Internationale in het Chinees te zingen. Ik loop nog steeds rondjes, kom langs, hoor de bewaker zeggen: “Is dat het Chinees volkslied?” De sufferd. Luidkeels zet ik de Internationale mee in en zingen we met z'n allen heel hard de Internationale. Even hebben we dikke pret. Dan roept Ines me, vanachter het tien centimeter geopende raam van haar cel. We praten wat, ze heeft iets te vertellen, met pretoogjes, maar ons gesprek wordt ruw onderbroken door een bewaker die op me afkomt en snauwt:
“Mevrouw K., ik vind het onbeschoft dat u niet reageert!!”
????
“Ik heb wel zes keer geroepen!”
“Ik heb u niet gehoord,”
“Dat kan niet. En mijn collega heeft ook geroepen!”
“Ik heb het niet gehoord. Wat is er?”
“Meekomen,”
“Waarvoor?”
“Hoor je zo,”
Het voorspelt weinig goeds. Ik loop achter hem aan. Een andere bewaker volgt, naar de cel toe. “Spullen pakken!”
Dunya en Liyana zitten aan tafel. Haben op haar bed.

“Waar ga ik heen?” vraag ik. “Hoor je zo,” is weer het antwoord. Spullen uit de locker, spullen van het bed. Alles belandt in een blauwe plastic zak. Een bewaker ziet er op toe dat ik mijn bord afwas. Snel krabbel ik mijn 06 nummer op een papiertje en geef het Dunya, vertel wanneer ik daarop weer bereikbaar zal zijn, schrijf ook dat op.
Verdomme, verdomme, verdomme! denk ik. Nu kan ik niet meer met Haben haar advocaat gaan bellen, en als ik het contact nu maar niet verlies. Ik wijs Haben op mijn telefoonnummer. Haben heeft, terwijl ik mijn spullen stond te pakken, snel iets opgeschreven voor me. Ze overhandigt me het briefje, een korte omhelzing.
Dan word ik weggeleid, zeg nog iets van “ik moet weg,”, ik groet, zwaai, het is het laatste dat ik van hen zie.

Bij de badafdeling word ik in een wachtcel gezet. Het 'transport' is er nog niet.
“Waarheen?”
“Naar Zwolle”
“Waarom?” Ik zal een brief krijgen, zo wordt medegedeeld. Maar het is de doofpot, ik weet het zeker.
Tenslotte krijg ik de brief.

“Reden van mijn beslissing is dat uit telefonische informatie is gebleken dat u als regelmatige actievoerster tegen de p.i. Zeist niet langer in deze inrichting kunt verblijven, omdat een objectieve bejegening niet langer gegarandeerd kan worden.”

Was getekend:
P.J. Ter Halle
ambtenaar DJI afdeling individuele zaken

Ik heb bezwaar gemaakt tegen de overplaatsing. Ik heb verdriet over het verlies van contact met de vijf vrouwen met wie ik de cel deelde. Wij hadden op dat moment geluk, we konden elkaar met rust laten, dat is niet iedereen gegeven, en op den duur worden zelfs de liefste vrouwen gek van een omgeving als de afdelingen en de cellen van Kamp Zeist, van bewakers die denken dat ze in Disneyland werken, maar je wel om het minste in de isoleercel gooien. Je kunt erop wachten dat er iemand ontploft en dan is repressie het antwoord.

Ik heb niet met hen alle vijf in zo korte tijd nauw contact kunnen leggen, maar maak me zorgen over hen, vooral over Haben. Zij schreef die middag, om 14.50 uur, op een papiertje uit het kleine blocnote waarin ze eerder tekeningen van dieren had gemaakt, die ze me had laten zien:

“If you find yourself in a dark room, blood comes from everywhere, do not be scared, you are in my heart, remember me, bye, Haben”

Kamp Zeist moet dicht, en niet alleen Kamp Zeist. Als Nederlanders, en de overheid die zegt ons allen te vertegenwoordigen, iets zouden moeten leren, is het datgene dat ik in Kamp Zeist, of all places!, heb gezien en ervaren: gastvrijheid. Van vijf opgesloten vrouwen!

Joke Kaviaar, verslag geschreven en voltooid d.d. 24 november 2007, naar aanleiding van iets meer dan 24 uur in Kamp Zeist, gebouw 50, afdeling D, cel 3.

NO BORDERS!